Structuur

Structuur

Wat doe je als je niet kunt doen wat je zou willen doen? Dat is de vraag die zich ineens aandient terwijl ik wat peinzend voor me uitstaar vanochtend in voorbereiding op deze blogpost. Het is een vraag die ik, in allerlei vormen en maten, de afgelopen dagen voorbij heb zien komen, bij mij zelf en bij anderen. Niet persé zo expliciet benoemd natuurlijk. Meestal uit het zich in een vorm van verzet. Verzet tegen wat er moet, verzet tegen het niet kunnen wat je zou willen. Openlijk verzet, stil verzet. Bewust verzet, onbewust verzet.

Voorbeelden hoef ik eigenlijk niet te noemen, je hoeft niet ver te zoeken om ze te zien. Corona-maatregelen, kabinetsformatie, de (af)was, je werk of juist geen werk. Energietransitie die diep ingrijpt in het dagelijks leven, omdat je bedrijf over moet op een andere productiemethode die veel geld kost en je winst dus gedrukt wordt. Of omdat je je (af)wasmachine moet laten draaien op het moment dat de zon schijnt, omdat dan je zonnepanelen stroom geven. Het te druk hebben en daar iets aan willen doen, maar geen tijd hebben om te niksen. Jarenlange gewoontes gaan op de schop. Als mij dat overkomt denk ik niet direct: ‘Ha fijn!’ En ik ben, denk ik, niet uniek daarin.

Want mijn gewoontes geven structuur aan mijn leven. Net als mijn werk dat deed. En de manier waarop mijn sociale leven vorm kreeg toen ik nog ver van mijn familie vandaan woonde en werkte. Alles is in relatief korte tijd op de schop gegaan en dat desoriënteert. Eigenlijk ontstaat er chaos. In mijn geval vrijwillig, omdat ik het anders wilde en de mogelijkheid zich aandiende. Ik heb het dus zelf over me heen gehaald. Als je er onvrijwillig aan onderworpen wordt kun je tenminste nog naar iets of iemand anders wijzen als de veroorzaker.

Maar of je gewoontes, je structuur, nu vrijwillig of onvrijwillig overhoop gaan, het effect in je leven is hetzelfde. Chaos. Onrust. Gedoe om het weer op orde te krijgen. Moeite. Emoties als het niet, nog steeds niet, gaat zoals je wilt. Verlangen naar vroeger, want toen ging het goed. Oh ja? Verwarring. Puinhoop. Verzet. “Het moet anders.” “Had ik net gedaan.” “Pfffffffff……..ik weet het niet meer.”

En dan is het ook nog gewoonte om die ongekuiste versie die zich in je hoofd afspeelt netjes te verwoorden in rationele, logische zinnen, die laten zien dat het ondertussen wel goed gaat. “We hebben uitstekende gesprekken gehad, maar de omstandigheden van de laatste dagen hebben de situatie wel gecompliceerd.” “Ik ga er even tussenuit voor een reset. Heerlijk!” Maar ondertussen….En die ander die het heeft veroorzaakt lost het ook al niet op.

Verandering in je gewoontes, je structuur, is ontzettend moeilijk, verzet veel logischer maar doodvermoeiend. Het is een beetje alsof je tegen een draaikolk in probeert te zwemmen, zoals blijkt uit een Taoistisch verhaaltje. Beweeg erin mee, en je komt vanzelf weer boven, zonder al te veel energieverlies. Het lijkt onlogisch je over te geven aan een draaikolk, zoals veel taoistische en zen-wijsheid onlogisch lijkt. Maar ja, logica gaat over verstand, en wijsheid gebruikt meer dan alleen verstand.

Tegelijkertijd is wijsheid alleen ook niet voldoende als je structuur verandert. Ik heb bijvoorbeeld moed en geduld nodig – of liever het voornemen en de lange adem – om met die draaikolk mee te bewegen. Toewijding dus. En vooral: heel veel mededogen. Mededogen jegens mezelf. Omdat het moeilijk is. Omdat ik telkens weer terugval in mijn oude gewoontes. Omdat ik nu eenmaal een mens ben, inclusief een behoefte aan structuur.

Ik prijs me gelukkig dat in alle verandering in mijn leven, één gewoonte altijd overeind blijft, een gewoonte die een basisstructuur biedt waarin al het andere overhoop kan gaan en ik niet hoef te weten hoe het verder moet. Dat is mijn meditatie-oefening. Eén of twee keer per dag twintig of vijfentwintig minuten op mijn meditatiekussentje houdt me stabiel aan het meebewegen en brengt me telkens terug in contact met de zinderend stille ruimte die er doorheen de chaos is. Terug in contact ook met het mededogen jegens mezelf dat ik zo nodig heb in mijn terugkerend geworstel. Terug in contact met het mededogen jegens anderen als ik ze zie in hun terugkerend geworstel. Zonder de structuur van die oefening gaat dat niet. Die is ‘goud’. Want zonder mededogen redden we het in het leven niet.

Wachten

Wachten

Al dagen speelt het woord ‘wachten’ door mijn hoofd. Eerst omdat ik het gevoel had dat ik zat te wachten, op ‘iets’ waarvan het natuurlijk volstrekt onduidelijk was wat het was. Vervolgens leek het me een mooi onderwerp voor dit blog. Maar ook wel moeilijk. Moest ik dat wel doen? Een post op Facebook gisteren, met een indringende foto en korte tekst over ‘wachten’, gaf de doorslag. Ga die moeilijkheid maar aan. Kijk maar of je ‘wachten’ kunt uitlichten met woorden.

De foto op Facebook toonde ‘wachten op de trein’. Het wachten heeft een duidelijk doel en duurt, als alles meewerkt, niet al te lang. In zo’n wachtperiode sta je misschien even bij te komen van de dag, te sudderen op wat je hebt meegemaakt, te kijken naar de maan, of op je telefoon. Dat laatste wel vaak – dan lijkt het wachten te worden opgevuld opdat het geen wachten hoeft te zijn. De Facebook-post vulde dat allemaal niet in, maar liet ruimte voor alle verhalen die je bij zo’n foto kunt verzinnen. En bij ‘wachten’.

Het eerste wat bij mij, al voor de Facebook-post, opkwam was het toneelstuk van Samuel Beckett: Waiting for Godot. Een paar jaar geleden zag ik dat als film. Het maakte diepe indruk. In een vrijwel leeg decor wachten twee vrienden op meneer Godot. Aan het einde van elke dag komt er iemand vertellen dat hij vandaag niet komt, maar morgen zeker. Dus wachten ze weer. Dag in, dag uit. In dat lege decor is er niets waarmee ze in een aangenaam verpozen het wachten kunnen verzachten. Af en toe komt er iemand of iets langs wat tijdelijk voor afleiding zorgt, maar wat ze niet afbrengt van hun wachten. Ze verzinnen zelf ook van alles, zelfs een plan tot zelfmoord vanwege de zinloosheid die het wachten bij ze oproept. Maar niets wordt volbracht, ook de zelfmoord niet omdat de een de ander moet helpen en dat niet meer kan als er al eentje dood is. Dus wachten ze maar door. Er komt geen eind aan dat wachten.

Wat me het meeste trof terwijl dit verhaal zich op het doek voor mij afspeelde was dat in al die leegte – van het decor, van het verdrijven van en verwijlen in de tijd –, dat in al die leegte intussen, van moment tot moment, het leven van deze twee vrienden zich ontvouwde. In alles wat ze deden en niet deden, zeiden en niet zeiden, toonden en niet toonden. Maar zij leken zich er niet van bewust, want waren te zeer gefocust op hun wachten op meneer Godot. Die maar niet kwam. Van wie het niet eens duidelijk was of hij ooit wél zou komen, of zelfs maar bestond.

Zo herkenbaar….Denken dat er eerst iets moet gebeuren voordat je verder kunt. Dat het dan in orde komt. Daarop gaan wachten. En dan niet meemaken wat er zich intussen allemaal vlak onder je neus aan het afspelen is. Zo beschouwd is er nooit ‘lege tijd’, want er speelt zich altijd wel iets af. Maar (be)lééf ik dat ook, is die verbinding er? Het duidelijkst kan ik dat merken tijdens het mediteren. Twintig à vijfentwintig minuten zo stil mogelijk zitten en me concentreren op mijn adem, tellen of een woord. Mijn brein blijft daardoor niet lang geboeid. Dat dat ook de bedoeling is wil het maar al te graag vergeten. Dus gaat het op zoek naar afleiding; of gaat zitten wachten ‘tot het tijd is’. Dat laatste is het ergste, want dan voel je echt elk ongemakje in je lijf en kan de onrust tot grote hoogte stijgen. Duurt het nog langer. Blijven zitten lijkt zinloos.

En toch is dat het enige dat kan doen inzien dat het probleem niet zit in het ‘zitten’, maar in het ‘zitten wachten’. “Sit! Do not sit and wait, but sít!” kreeg ik eens te horen van een leraar. Het was niet leuk, maar hij had zó gelijk. Want zitten wachten tot het tijd is, of tot er ‘iets gebeurt’ – een mooi inzicht of eindelijk die verlichtingservaring bijvoorbeeld – beneemt het leven aan het leven dat zich van moment tot moment, in elke ademtocht, ontvouwt. Dat is wonderlijk genoeg voor iemand die al op haar tweede bijna te lang geen adem meer kreeg. Maar als je er bij stilstaat hoeveel er in één ademtocht in de wereld gebeurt: kinderen worden geboren, mensen gaan dood, er worden prijzen gewonnen en verliezen geleden, vrienden komen langs of blijven weg, er wordt eten klaargemaakt en honger geleden, er worden bomen gekapt en een bijna dode roos komt terug in bloei….Dat is toch méér dan wonderlijk genoeg om je het wachten te doen vergeten?

Rust

Rust

Als ik mensen vraag wat hun associatie is bij ‘zen’, dan zeggen de meesten: Rust… Meestal met een verlangen in hun stem dat zegt “dat wil ik ook wel”. En soms een zekere spijt die uitdrukt “dat lukt mij niet.”

Het is een logisch antwoord: de plaatjes die we voorbij zien komen in combinatie met het woord zen wekken dat beeld op. Veel ruimte en schoonheid, weinig spullen, weinig mensen – en alles en iedereen ziet er heel sereen uit.  ‘Zen’ is een woord geworden dat kan omschrijven dat je je relaxed voelt, lekker zit te chillen. Een woord dat gebruikt wordt voor van alles en nog wat dat niets met zen te maken heeft, maar uitsluitend met dat beeld van ‘rust’.

Is daar iets mis mee? Nee, niet persé. Brengt zen geen rust? Ja, dat kan het wel brengen. Maar dat doet het, zoals iedereen die met zen begint ontdekt, op een heel andere manier dan je zou verwachten. Men verwacht meestal dat die eindeloze gedachtenstroom, dat ‘gekakel in de kop’, stopt en dat zo de rust komt. Niets is minder waar.

De paradox in de zen beoefening is dat die gedachtenstroom zelf niet het probleem is – die is er gewoon. Net als het fluiten van de vogels, het ruisen van de wind en de verwarming, het motorgeluid van voorbij komende auto’s, vliegtuigen en traktoren in de nacht. De rust komt als je je, plat gezegd, niet zoveel gelegen laat liggen aan die gedachtenstroom. Als het besef tot je doordringt dat het maar gedachten zijn waar je niets mee hoeft. Want de impuls om op alle gedachten te reageren is veel meer wat de onrust genereert, niet zozeer de gedachte zelf. Rust ontstaat als het lawaai van buiten en van binnen je niet meer zo stoort. Zoals een mede zen-beoefenaar eens demonstreerde toen hij op het busstation naast een stationair draaiende bus ging zitten mediteren. De tweede paradox is dat als het gekakel in je hoofd je niet meer zo stoort, het vanzelf ook minder wordt. Nog meer rust dus.

Gaat het in zen om die rust? Het is geen doel op zich, wel een aangenaam bij-effect, en een hulpmiddel. Aandachtig en bewust leven, gewaar zijn wat zich voordoet en daar mee kunnen omgaan op een manier die heilzaam is voor jou en je omgeving – dat vermogen ontwikkelen is veel wezenlijker. Dat lukt natuurlijk beter naarmate je gedachten je minder afleiden en je rustiger bent.

Online leren mediteren, kan dat?

Online leren mediteren, kan dat?

Het zou natuurlijk vreemd zijn als ik hier ‘nee’ op zou zeggen….

Maar het is een goede vraag, en hij verdient een beter antwoord dan alleen ‘ja’.

De reden dat ik ‘ja’ zeg, is dat leren mediteren niet principieel makkelijker of moeilijker is online dan ‘live’ in een meditatieruimte. De meditatiehouding en –methode zijn vrij makkelijk aan te leren en niet afhankelijk van de plaats waar je je bevindt – zolang je maar goede instructie krijgt en iemand je kan zien om je wat nadere aanwijzingen te geven. Het vervolgens gaan doen en blijven doen – met, en ondanks, alles wat er aan gedachten bij je opkomt over wat je er van vindt – is waar het leren mediteren veel meer om gaat. Daar heb je goede begeleiding bij nodig, en ook die kan net zo goed online als ‘live’ worden gegeven. An sich is het dus geen issue.

En toch kan het een issue worden. Dat ontstaat als je eigenlijk, meer of minder stiekum, een aversie hebt tegen ‘online’. Bijvoorbeeld omdat er al zo veel online moet, of je je niet zo thuis voelt met techniek. Heel voorstelbaar, heel begrijpelijk. Of misschien denk je dat je thuis geen goede plek hebt, of je niet voldoende kunt ontspannen. Ook begrijpelijk en voorstelbaar. De ideeën die we erbij hebben, onze voorkeuren en afkeren, zijn over het algemeen bepalender voor wat we besluiten te doen dan wat er feitelijk aan de hand is. Ik zeg bewust ‘we’ omdat ik dat ook heb. En dat kan me behoorlijk beperken. Daardoor raak ik gefrustreerd; en die frustratie is een enorm energielek.

Wat zen me o.a. leert is telkens weer te (h)erkennen dat mijn voorkeuren en afkeren eigenlijk neerkomen op ‘verlangen dat het anders is dan het nu is.’ Dat ik dat verlangen weliswaar heb, maar dat het niet persé vervuld hoeft te worden om goed te kunnen doorleven. Dat ik mét aandacht toch heel goed iets kan doen waar ik een afkeer van heb, bijvoorbeeld een moeilijk gesprek voeren of online met anderen mediteren. Dan valt het onverwacht reuze mee, en kost het geen energie. Dat is geen denk-kunstje; dat merk je onmiddellijk want dan blijf je je weerzin voelen en blijft je energie weglekken. Het is wel een kunst die je steeds verder kunt verfijnen.

Zo los kunnen komen uit je voorkeuren en afkeren, waartegen dan ook, zonder ze te negeren – dat brengt vrijheid. Online mediteren, mét en ondanks je afkeer ertegen, is oefenen in die vrijheid. En dat neem je mee als je opstaat uit je meditatie en dat moeilijke gesprek gaat voeren.

Zen-geluyden

Zen-geluyden

Zen-geluyden is de titel die ik heb gekozen voor het blog van Zenleven in Alkmaar. De naam verwijst naar de zin die op de rand van een perkje naast de Grote Kerk is gegraveerd: ‘Als myn geluyt sal woerden gehoort’. Hij verwijst naar het geluid van de klokken in de kerktoren. Als kerkklokken luiden, wordt onze aandacht gewekt – voor de tijd, voor een dienst in de kerk, of voor een bijzondere gebeurtenis. Ook al ben je niet kerks, het geluid van kerkklokken is voor iedereen te horen; het is vol, en heeft een lange nagalm.

Bij onze zen meditaties gebruiken we een bel, of klankschaal, om de aandacht te richten op het begin en einde van de meditaties. Het is een mooi, vol geluid, dat lang kan naklinken.

Zo hoop ik dat de stukjes op dit blog een geluid laten horen dat je aandacht wekt, en lang kan naklinken in jou.